U bent hier: Home / Stedenbouwkundige vergunning / Na de vergunning / Geldigheidsduur stedenbouwkundige vergunning

Geldigheidsduur van de afgegeven vergunning

1) Na de volledige uitvoering van het project

Wanneer het project dat werd toegestaan door middel van de vergunning volledig werd verwezenlijkt, wordt de aldus gecreëerde toestand als definitief verworven beschouwd. In zekere zin is de geldigheidsduur van de vergunning onbeperkt (behalve in het specifieke geval van de stedenbouwkundige vergunningen van beperkte duur, dat verder wordt toegelicht).

2) Voor de volledige uitvoering van het project

Vervaltermijnen

Het BWRO verplicht de begunstigde van de vergunning om de handelingen en werken die door de vergunning worden toegestaan te realiseren op straffe van het automatische verval van de vergunning. Artikel 101 van het BWRO bepaalt dat er twee vervaltermijnen zijn:        

  • Eerst en vooral vervalt de vergunning als de vergunninghouder binnen drie jaar na de kennisgeving niet duidelijk begonnen is met de uitvoering ervan, of in het geval van ruwbouwwerken, de ruwbouwwerken nog niet opgestart heeft of desgevallend de stedenbouwkundige lasten niet heeft uitgevoerd. De vergunninghouder moet dus aantonen dat hij werkelijk de intentie heeft het toegestane project te verwezenlijken.
  • Wanneer met de uitvoering van het project werd gestart, vervalt de vergunning eveneens bij onderbreking van de werken gedurende meer dan een jaar. De vergunninghouder moet dus aantonen dat hij de intentie heeft om het toegestane project volledig te verwezenlijken.

Opschorting van de vervaltermijn

Artikel 101 van het BWRO voorziet in een reeks gevallen waarin de vervaltermijnen automatisch worden opgeschort. Bijvoorbeeld wanneer een vergunning het voorwerp uitmaakt van een beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State, worden de vervaltermijnen opgeschort vanaf de indiening van het verzoekschrift tot de dag van de kennisgeving van de beslissing van de Raad van State.

Verlenging van de vervaltermijn

Op verzoek van de vergunninghouder kan de vervaltermijn worden verlengd met een jaar.

De aanvrager moet:

  • uitleggen dat hij de vergunning niet heeft kunnen uitvoeren of de uitvoering van de vergunning moest onderbreken wegens overmacht of omdat er een overheidsopdracht moest worden uitgeschreven.
  • zijn aanvraag uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van de vervaltermijn waarvan de verlenging wordt gevraagd, opsturen.
  • zijn aanvraag verzenden naar de overheid die zijn vergunning heeft afgegeven (behalve wanneer het om de regering gaat, in dat geval stuurt hij de aanvraag naar de gemachtigde ambtenaar).

Indien de overheid niet op de verlengingsaanvraag antwoordt voor het verstrijken van de vervaltermijn, wordt de verlenging met een jaar automatisch toegekend.

Er kan jaarlijks een nieuwe verlengingsaanvraag (die zoals eerder vermeld, moet worden gemotiveerd) worden gedaan. 

Draagwijdte van het verval

Het verval is in principe van toepassing op het volledige door de vergunning toegestane project. Dat is vanzelfsprekend voor de eerste termijn, aangezien die van toepassing is omdat de vergunning niet is uitgevoerd. Voor de tweede termijn is dat evenwel minder vanzelfsprekend, want die is van toepassing terwijl een deel van het project werd uitgevoerd. Dat is te verklaren door het feit dat de beslissing om de vergunning af te geven in principe werd genomen met betrekking tot het project als geheel, waarbij het project een ondeelbaar geheel vormt (dat dan ook volledig dient te worden gerealiseerd om de beoordeling van de overheid niet te vertekenen).

Het BWRO maakt alleen een uitzondering op het principe dat vergunningen volledig vervallen als het deel van het project dat is uitgevoerd voordat de vergunning is vervallen, binnen het project kan worden beschouwd als een autonoom element dat als zodanig wordt beschouwd en goedgekeurd door de overheid die de vergunning heeft afgegeven. In dat geval heeft het verval enkel betrekking op het niet-uitgevoerde deel.

3) Bijzondere gevallen

De vergunning van beperkte duur

Artikel 102 van het BWRO machtigt de regering om de lijst van de handelingen en werken waarvoor de geldigheidsduur van de vergunning beperkt is op te stellen alsook om die geldigheidsduur te bepalen.

De regering kan gebruik maken van die machtiging door het besluit van 17 maart 2002 met betrekking tot de stedenbouwkundige vergunningen van beperkte duur aan te nemen.

Deze beperkte duur heeft onder meer betrekking op:

  • Reclame en uithangborden (maximaal 9 jaar);
  • Installatie van seizoensgebonden aard, zoals de blaashallen over tennisvelden in de winter en de kiosken in de zomer (maximaal 6 jaar);
  • De schotelantennes bestemd voor de ontvangst van televisie-uitzendingen en voor privégebruik (maximaal 9 jaar);
  • De wijziging van de bestemming of van het gebruik van een goed om er een schoolvoorziening onder te brengen (maximaal 5 jaar);  
  • De werken voor de organisatie van een werf (tijdens de werf, maximaal 6 jaar);
  • ...

Na afloop van de termijn herstelt de vergunninghouder de locatie in de oorspronkelijke staat (dat wil zeggen de toestand zoals vóór de uitvoering van de vergunning).

Als de vergunninghouder de toestand ook na het verstrijken van de termijn wil behouden, dient hij een nieuwe vergunning van beperkte duur te bekomen.

De vervaltermijnen zijn niet van toepassing op de vergunningen van beperkte duur.

De regularisatievergunningen

De vervaltermijnen zijn niet van toepassing op de vergunningen die handelingen en werken vergunnen die zijn bedoeld om een einde te maken aan een stedenbouwkundige inbreuk (artikel 101, § 8, van het BWRO). In die vergunningen wordt immers een termijn opgegeven waarbinnen de werken die nodig zijn om een einde te maken aan de inbreuk moeten worden opgestart en voltooid (artikel 192 van het BWRO, laatste lid).

Document acties